Vacature juridisch medewerker bestuursrecht

Vos & De Lange Advocaten zoekt op korte termijn een

JURIDISCH MEDEWERKER BESTUURSRECHT

Als juridisch medewerker ondersteun je in de breedste zin van het woord de advocaten die aan ons kantoor verbonden zijn. Je analyseert vraagstukken op het gebied van de Algemene Wet Bestuursrecht, ruimtelijke ordening, milieurecht, Unierecht en schrijft memo’s en processtukken voor lopende procedures en adviesaanvragen. Ons kantoor kent onder andere een omvangrijke horecapraktijk, verleent landelijk bijstand aan omwonenden van windturbines en houdt zich bezig met bijzondere vraagstukken op het terrein van bestuursrechtelijke handhaving, waaronder op het terrein van de Wet financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en thema’s als fraude, witwassen en corruptie.

Wat verwachten wij?

een afgeronde bestuursrechtelijke opleiding Nederlands recht;
je bent enthousiast, betrokken en oplossingsgericht;
je kunt zelfstandig werken;
je bent communicatief vaardig, zowel mondeling als schriftelijk;
je bent in het bezit van een rijbewijs B.

Wat bieden wij?

een uitdagende functie met een veelzijdigheid aan werkzaamheden;
een prettige werkomgeving met een informele sfeer;
marktconforme arbeidsvoorwaarden.

Herken jij jezelf in het bovenstaande?

Dan nodigen we je uit om uiterlijk 1 februari 2023 te reageren en een motivatiebrief met CV te mailen naar info@vdladvocaten.nl. Uiteraard is informeel overleg over de functie ook mogelijk. Maak in dat geval even een afspraak voor persoonlijk of telefonisch overleg.

Contactpersoon: Peter A. de Lange

Interview BNR nieuwsradio met kantoorgenoot Dick Alblas over vertraging Deloitte onderzoek naar ‘Sywert-deal’

Dinsdag 5 juli jl. werd kantoorgenoot Mr. Dick Alblas door het BNR programma The Daily Move geïnterviewd over de vertraging van het forensisch accountantsonderzoek door Deloitte naar de zogenoemde mondkapjesdeal met o.a. Sywert van Lienden. Mr. Alblas geeft in het interview uitleg waarom de vertraging van de oplevering van het rapport te verwachten viel. Ook heeft hij voor de radiomicrofoon aangegeven wat het betekent om alle transacties met een inkoopwaarde van maar liefst 4,1 miljard te moeten onderzoeken en waarom het wederhoor bij een dergelijk onderzoek omvangrijk kan zijn.

Het interview is hier te beluisteren: BNR The Daily Move – 5 juli 2022

Voor nadere inlichtingen over aspecten van forensisch accountantsonderzoek kunt u contact opnemen met Dick Alblas

Tijdelijke overbruggingsregeling windturbinebepalingen

Onder andere uit de uitspraak inzake ‘Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding 2020 [1] volgt dat voor de algemene normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid die in Nederland gelden voor de bouw en het gebruik van windturbines op grond van het Europese recht [2] een beoordeling moet worden gemaakt van de gevolgen voor het milieu. Totdat zo’n milieubeoordeling is gemaakt mogen deze normen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet worden gebruikt voor windparken [3]. Het kabinet heeft daarom een ontwerp besluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet [4] ter overweging bij de Afdeling advisering van de Raad aanhangig gemaakt. Het ontwerpbesluit is op 13 mei 2022 openbaar geworden [5].

Intrekking windturbinebepalingen

De windturbinebepalingen die in strijd zijn met het Europese recht worden met deze regeling ingetrokken. Aangezien die normen niet meer mogen worden gebruikt is dat juist en terecht.

Tijdelijke nieuwe algemene regels

Om te voorkomen dat onduidelijk is aan welke regels bestaande windturbineparken moeten voldoen, wordt in het ontwerpbesluit voor bestaande parken voorzien in tijdelijke nieuwe algemene regels. Die tijdelijke regels zijn inhoudelijk gelijk aan de regels die al golden en waarvan vaststaat dat deze in strijd zijn met het Europese recht. Onder andere uit de rechtsoverwegingen 83 en 84 van het Nevele-arrest [6] blijkt dat reeds verleende vergunningen moeten worden ingetrokken of opgeschort teneinde eerst een milieu-beoordeling te verrichten. De Advocaat-generaal komt tot dezelfde conclusie [7].

Ook de Afdeling is er niet van overtuigd dat diezelfde tijdelijke regels het geconstateerde ‘gebrek’ ongedaan maken. Een oordeel daarover is aan de (Europese) rechter. Als de voorgestelde tijdelijke regels het gebrek niet opheffen, betekent dit dat de werking van het Europese recht in feite wordt opgeschort. Dat is (1) alleen toegestaan bij wijze van uitzondering en (2) om dwingende redenen van rechtszekerheid en (3) moet goed worden gemotiveerd. Volgens de Afdeling advisering moeten de nu voorgestelde regels als zodanig als tijdelijk worden aangemerkt, omdat ze bedoeld zijn als tijdelijke regeling in afwachting van de uit te voeren milieubeoordeling. Het besluit regelt die tijdelijkheid van de regeling niet en in de toelichting staat geen dragende motivering voor deze uitzondering. De Afdeling adviseert dat alsnog te doen.

Tijdelijke regels strijdig met het Europese recht

De strijd met het Europese recht wordt ook met het volgen van het advies echter niet opgeheven. Reeds verleende vergunningen worden bijvoorbeeld immers niet ingetrokken, opgeschort, vernietigd of buiten toepassing verklaard.

Uit het Emmott-arrest [8] volgt, juist met het oog op duidelijkheid en rechtszekerheid, dat zolang een richtlijn niet naar behoren is omgezet een lidstaat aan een partij niet kan tegenwerpen dat deze te laat zou hebben geageerd. Er kan uiteraard geen enkel recht of bevoegdheid worden ontleend aan eigen onrechtmatig handelen of nalaten.

Van correcte implementatie van de SMB-richtlijn is voorlopig geen sprake. De gebruikte regels vormden geen rechtsgeldig kader voor de toekenning van vergunningen. Uit r.o. 19 van de uitspraak inzake Delfzijl blijkt voorts dat partijen zich op de rechtstreekse werking van de relevante bepalingen uit de SMB-richtlijn kunnen beroepen, omdat deze bepalingen voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn.

Uitzonderingen?

Het Hof heeft echter aanvaard dat „bij wijze van uitzondering en om dwingende overwegingen van rechtszekerheid, een voorlopige opschorting kan [worden toegestaan] van het effect dat een rechtstreeks toepasselijke regel van het recht van de Unie op het daarmee strijdige nationale recht heeft, namelijk de terzijdestelling daarvan”.  Indien blijkt dat een milieubeoordeling in de zin van Richtlijn 2001/42 had moeten worden verricht, voorafgaand aan de vaststelling van het besluit dat de grondslag vormt voor een bij een nationale rechter aangevochten vergunning voor de bouw en exploitatie van windturbines, en deze handelingen en vergunning dus niet verenigbaar zijn met het Unierecht, die rechter de gevolgen van deze handelingen en vergunning slechts mag handhaven indien het interne recht dit toestaat in het kader van het bij hem aanhangige geding en de nietigverklaring van de vergunning aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor de elektriciteitsvoorziening in de hele lidstaat in kwestie. Een dergelijke handhaving mag bovendien niet langer duren dan strikt noodzakelijk is om een einde te maken aan die onrechtmatigheid. Het staat in voorkomend geval aan de verwijzende rechter om deze beoordeling in het hoofdgeding te verrichten.

Vaststaat dat de elektriciteitsvoorziening in heel Nederland niet in het geding is. Ook als het niet waait en geen windturbinestroom wordt opgewekt wordt in de elektriciteitsbehoefte voorzien. Er is geen enkel reëel en ernstig risico dat de elektriciteitsvoorziening wordt onderbroken.  Ook overigens staat het nationale recht tot op heden handhaving van de bestaande situatie niet toe.

Mr. Peter A. de Lange

Noten:

[1] ECLI:NL:RVS:2021:1395

[2] Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s

[3] https://www.platformparticipatie.nl/windturbinebepalingen/default.aspx

[4] Kabinetsmissive van 22 december 2021, no. 2021002535

[5] Staatscourant 2022, nr. 11933, kenmerk No. W17.21.0379/IV

[6] Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020, 503

[7] ECLI:EU:C:2020:143, r.o. 117

[8] Zaak C-208/90, ECLI:EU:C:1991:333

Windturbines en Europees recht

Het vraagstuk van de relatie tussen windturbines en Europees recht blijft zorgen voor jurisprudentie die geen recht doet aan dwingende regels van de SMB-richtlijn (2001/42/eu).

Al sinds de uitspraak inzake d’Oultremont uit 2016 (C-290/15) wordt getracht te ontkomen aan de gevolgen van de richtlijn. Met de uitspraak inzake Delfzijl (ECLI:NL:RVS:2021:1395) is de Afdeling weliswaar uiteindelijk omgegaan, maar de consequenties daarvan worden ten onrechte gebagatelliseerd en ontweken in plaats van op de juiste wijze in de praktijk gebracht. Die gevolgen zien onder andere op het feit dat de uitspraak inzake het Nevele-arrest (C-24/19) ook gevolgen heeft voor bestaande windparken, de RES ‘sen ook plannen en programma’s vormen in de zin van de SMB-richtlijn en dus ook SMB-beoordelingsplichtig zijn en ook op de voormalige windturbinevoorschriften gebaseerde plannen, besluiten en vergunningen rechtstreeks in strijd zijn met dwingendrechtelijke Unierechtelijke normen. Op de bevoegde gezagen rust ambtshalve de verplichting aldus vergunde turbines direct stil te zetten en de strijd met het Unierecht op te heffen. Die legalisatie kan behoudens in hoogst uitzonderlijke gevallen niet volgens het formuleren van eigen normen.

Mr Peter A. de Lange heeft de relatie tussen windturbines en het Europese recht inclusief van belang zijnde jurisprudentie beschreven in het volgende artikel: Windturbines en Europees recht

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Mr Peter A. de Lange.

Minder strikte toetsing aan het evenredigheidsbeginsel door de bestuursrechter

De vraag of en zo ja, hoe intensief de bestuursrechter de evenredigheid van een overheidsbesluit toetst, is afhankelijk van veel factoren. Die toets verschilt van geval tot geval. Bij het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel gaat de bestuursrechter onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het aangevochten overheidsbesluit.

Dit staat in een einduitspraak van 2 februari 2022 van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak in een zaak over een woningsluiting in Harderwijk. In deze zaak vroeg de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak eerder juridisch advies aan de staatsraden advocaat-generaal Wattel en Widdershoven over hoe intensief de bestuursrechter aan het evenredigheidsbeginsel moet toetsen. Zij kwamen in hun zogenoemde conclusie van 7 juli 2021 met een aantal aanbevelingen voor de bestuursrechter.

Geschikt, noodzakelijk en evenwichtig
In navolging van een van de aanbevelingen gaat de bestuursrechter bij het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het overheidsbesluit. Als daarvoor aanleiding is, toetst de bestuursrechter (1) of het besluit geschikt is om het doel te bereiken, (2) of het een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan en (3) of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is. Daarmee wordt expliciet afstand genomen van het zogenoemde ‘willekeur’-criterium dat al sinds 2015 minder werd toegepast.

Glijdende schaal
De vraag of en zo ja, hoe intensief de bestuursrechter aan het evenredigheidsbeginsel toetst, hangt van veel factoren af en zal van geval tot geval verschillen. Anders dan de staatsraden advocaat-generaal voorstelden, is de variëteit in toetsing aan het evenredigheidsbeginsel niet terug te brengen tot drie standaardsituaties. Het is veel meer een glijdende schaal waarbij de bestuursrechter alle varianten tussen vol en terughoudend kan toepassen. De intensiteit van die toets wordt bepaald door de mate van beleidsruimte die de overheid heeft om een besluit te nemen, maar ook door het doel dat het besluit dient en wat het gewicht daarvan is. Verder is van belang of en in welke mate daardoor belangen van betrokken burgers en bedrijven worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit inbreuk maakt op de mensenrechten, zal de bestuursrechter intensiever toetsen.

Woningsluiting Harderwijk
Toegepast op de concrete zaak over de woningsluiting in Harderwijk is de Afdeling bestuursrechtspraak van oordeel dat de burgemeester bij de belangenafweging te weinig aandacht heeft besteed aan de belangen van de huurder en zijn (deels minderjarige) kinderen. Uit het besluit blijkt niet dat de burgemeester zich heeft afgevraagd of het gezin na de woningsluiting nog kan terugkeren naar de woning als de woningcorporatie de huurovereenkomst ontbindt en mogelijk overgaat tot plaatsing van het gezin op een ‘zwarte lijst’. De burgemeester moet het antwoord op die vraag alsnog betrekken bij zijn nieuwe besluit. Daarbij moet hij opnieuw beoordelen of de gevolgen voor het gezin niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de woningsluiting. Omdat de woning tot dusverre nog niet gesloten is geweest, zal de burgemeester ook moeten beoordelen of de noodzaak om de woning te sluiten nog steeds aanwezig is.

Grote kamer
Deze uitspraak is gedaan door een zogenoemde grote kamer die bestaat uit vijf rechters (staatsraden). Naast de voorzitter en twee staatsraden van de Afdeling bestuursrechtspraak, maken de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en een senior raadsheer van de Centrale Raad van Beroep deel uit van de grote kamer.

Aldus persbericht Afdeling Raad van State 2 februari 2022