DGA en accountant wees gewaarschuwd bij een dividenduitkering met verrekening in rekening-courant ten tijde van zwaar weer!

Een dividenduitkering met verrekening van een rekening-courantpositie op het moment dat de onderneming in zwaar weer verkeerd kent risico’s. Niet alleen voor de dga en bestuurder van de vennootschap levert dit risico’s op. Ook op de accountant / adviseur van de dga rust een zware verantwoordelijk. Zo oordeelde de rechtbank Rotterdam onlangs in een door kantoorgenoot Mr B.C. Doolaard namens de curator aangespannen procedure tegen de dga.

Met het gewraakte dividendbesluit en de verrekening in rekening-courant werd een substantiële vordering prijsgegeven op de beheervennootschap. In de beheervennootschap bevond zich nog onroerend goed met overwaarde. Het onroerend goed maakte dat de prijsgegeven vordering daadwerkelijk een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde, aldus de rechtbank. De rechtbank concludeerde dat de dga op grond van artikel 2:216 BW aansprakelijk is voor het tekort dat door het dividendbesluit is ontstaan. Hij heeft met de uitkering een onverantwoord risico genomen waarbij de exploitatievennootschap geen belang had. De beheervennootschap is nadien overigens ook gefailleerd.

In de vrijwaringszaak oordeelde de rechtbank dat de accountant de dga erop had moet wijzen, dat een uitkering alleen mag plaatsvinden indien aan de uitkeringstest wordt voldaan. De accountant dient zijn cliënt echter ook te waarschuwen voor aansprakelijkheidsrisico’s. Deze waarschuwing zal indringender en concreter moeten zijn naarmate de aan de accountant bekende financiële problemen groter zijn. Door de dga niet voor de aansprakelijkheidsrisico’s te waarschuwen is het accountantskantoor tegenover de dga aansprakelijk voor de door hem geleden schade.

Kortom: dga’s en accountant wees gewaarschuwd bij een dividenduitkering met verrekening in rekening-courant ten tijde van zwaar weer!

Lees hier het vonnis van de rechtbank.

Voor meer informatie over ondernemen in zwaar weer neem contact op met Mr B.C. Doolaard

Voor meer informatie over accountant en aansprakelijkheid neem contact op met Mr D. Alblas

Verband tussen windturbines en gezondheidsschade

Mede uit de SMB-richtlijn 2001/42 volgt dat windturbines pas mogen worden vergund als vooraf met wetenschappelijke zekerheid is vastgesteld dat plaatsing en exploitatie de gezondheid van de mens en diens leefomgeving wordt beschermd of verbeterd. Daaruit volgt dat verslechteringen niet zijn toegestaan. Dat geldt zowel voor de individuele gezondheid als voor de volksgezondheid.

Al bij het formuleren van de normen in genoemde regelingen was volgens het RIVM al duidelijk dat ten minste 9% van alle omwonenden mogelijk schade aan de gezondheid ondervindt. Dat betekent dat toen al dergelijke vergunningen niet hadden mogen worden afgegeven. Dat klemt te meer nu het toen in de praktijk windmolens met een tiphoogte van circa 75 meter betrof, terwijl er inmiddels vergunningen worden afgegeven voor turbines met een tiphoogte van 270 meter. De turbines worden ook steeds dichter op woningen geplaatst.

Bescherming van de gezondheid van de mens is een grondrecht, zowel internationaal, als nationaal.

Het verband tussen windturbines en gezondheidsschade wordt tot op heden door de Raad van State ontkend. Er zou ‘geen voldoende wetenschappelijke consensus‘ over zijn, dit ondanks het feit dat de eigen adviseur van de Raad van State (de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak) alleen al vanwege de toenemende hoogtes van windturbines herhaald adviseerde een ‘strafkorting‘ van 5 db in aftrek te brengen.

Windturbines worden wel hoger, maar niet stiller. Met name de steeds langer worden wieken geven per saldo steeds meer geluid, hinder en overlast.

Inmiddels is er mede op mijn verzoek hier te lande een gezaghebbende publicatie via DEI verschenen over het verband tussen windturbines en mogelijke  gezondheidsschade. De aanbiedingsbrief en bedoelde publicatie zijn hier te vinden:

aanbiedingsbrief

publicatie

Regels windturbines in strijd met Europees Recht (III)

Zoals in eerdere nieuwsberichten al aangegeven heeft de Grote kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Nevele (C-24-19) arrest gewezen. Daarbij heeft het Hof zich uitgesproken over de uitlegging van de SMB-richtlijn 2001/42 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s. De vigerende jurisprudentie van de Raad van State op dit punt – met name kenbaar uit onderdeel 29 en volgende (inzake Windlocatie Battenoord met verwijzing naar D’Oultremont – zie ECLI:NL:RVS:2019:1064 lijkt hiermee definitief in een ander daglicht zijn komen te staan.

Bij brief van RvS d.d. 22 december 2020 heeft de Raad van State in verband met het Nevele-arrest een vijftal vragen geformuleerd. De vragen 1, 2 en en 5 zijn woordelijk gelijk aan een vergelijkbare behandeling van genoemde zaak met betrekking tot D’Oultremont. De vragen 3 en 4 zijn nieuw.

Namens appellanten in de zaak tegen de gemeente Houten is puntsgewijs een reactie geformuleerd. Deze reactie treft u hier aan. De conclusie is dat het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling kwalificeren als ‘plan’ of ‘programma’ in de zin van de SMB-richtlijn en vooraf MER-getoetst hadden dienen te worden in verband met de aanzienlijke milieugevolgen. Dat is niet gebeurd, zodat er sprake is van nietigheid of van vernietigbaarheid.

De Raad van State heeft datum behandeling vastgesteld op dinsdag 6 april 2021 vanaf 10.00 uur. In verband met coronamaatregelen is de zitting slechts beperkt toegankelijk. De Raad van State heeft aangekondigd dat de zaak via een livestream te volgen zal zijn. Kijk daarvoor op de website van de Raad van State. De zaak is 6 april 2021 live te volgen via deze link.

Voor meer informatie kunt u zich wenden tot Mr Peter A. de Lange.